Tegen persoon X of Y

De Trompettist

Het brein, aangevreten door koperpoetsdampen,
de bilnaad, die diepgaande poetsbeurt verlangt,
de voetwrat, geplet door ’t tegenmaats stampen,
de buikplooi, waaronder het lid zich verhangt.

De piepende adem, onritmisch en chronisch,
het oog, dof en droevig en donker omwald,
de aars, in een wurggreep van aambeikolonies,
de lever, gezwollen, voor immer vergald.

De lip uitgelebberd, de mond stuk van’t lurken,
de poffers en puisten, ’t onsmakelijk snurken,
het tanend I.Q. dat niet eens wordt gemist.

Het harige neusgat, met slijmgroene pegel,
de stank, ondersteund door een alcoholkegel,
ziedaar, goede luisteraar, de trompettist.

Aaike Jordans