Tegen een bepaald slag mensen

twee handjes

hij heeft een magnifiek tichouten handje
een tichouten handje met houtkwast
een tichouten handje met houvast
een tichouten houvast als een tichouten hutje
waarin hij zijn opgezette ticdiertjes ophangt
boven het tic tic knapperend houtvuurtje
waarbij hij ’s avonds laat nog zit te dromen
van dat andere handje dat op zo’n goede voet stond
met het machinegeweertje waarmee hij zo scherp
tic tic kon schieten
peinzend hanteert hij dan zijn ticsomber zingend zaagje
waarmee hij de tichouten nagels van het tichouten handje wat kortwiekt
en leest in de tichouten lijnen des levens
dat het niet de hoge bomen zijn die de kwaadaardigste winden vangen
maar dat dat het allermiserabelst rietje mag doen
dat als ticrietje nu eenmaal gewend is te denken
dat het er spaans tic tic tic toe moet gaan in zijn leven

WANNEER HET IJZEREN HANDJE TAC TAC TAC UIT ANGST
WEER EENS BIJ ONS DE KLOK TERUG ZET

 

Lucebert (1955, Alfabel)

Toelichting: Dit is een gedicht tegen een foute man, een ex-militair. Rudy Cornets de Groot karakteriseerde in 1968 een groot deel van het werk van Lucebert als hekeldichten en noemde daarbij ook dit gedicht. In deze analyse uit 2011 betoogt Wim Kleisen dat de persoon die hier wordt gehekeld, een ex-militair is die met verlangen terugdenkt aan zijn gewelddadige verleden en zijn tichandje waarmee hij de mitrailleur bediende. In 2018 werd duidelijk dat Lucebert zelf bepaald niet vrijuit gaat. In 1943 had hij uitgesproken nazi-sympathieën, meldde zich bijna aan bij de Waffen-SS (zijn vriend Hans Andreus ging wèl) en meldde zich korte tijd later vrijwillig aan om in Duitsland mee te werken aan de opbouw van het Derde Rijk. Daar kreeg hij als 18-jarige een fijn kantoorbaantje en schreef aan een vriendin: “Eerst wanneer alle Germaansche stammen verenigd zijn zal de Jood geen gelegenheid hebben bloed tegen gelijk bloed op te zetten”. Hij loog later dat hij was gedwongen tot de Arbeitseinsatz, vond zichzelf in 1945 opnieuw uit als Lucebert. Hij debuteerde in 1949 met een hekeldicht.

Tegen dichter X

Op de persoonlijke sigaaraansteker van Drs. P

Voor Jaap van den Born

Zo Christus ferm zijn passiegang beleed
walg ik van jou: gelijk een Gargamel
van smurfen walgt – doordrongen en compleet
zoals de Muzelman van Israël,

republikeinen ooit van Watergate,
patiënten van een malicieus gezwel,
junks van de dealer die hun stuff versneed,
cultuurbarbaren van chansons door Brel.

Je bent een netel, een letaal allel
voor moeders, dwangvoeding voor de asceet,
zo walgelijk als tarrels aan een reet,

potsierlijk als een kerstboom in de hel,
ranzig als een bedorven ulevel
en euvelmoedig als een vals profeet.

Ditmar Bakker

Tegen politieke en maatschappelijke toestanden

“De leraar die niet voor de klas kan staan…”

De leraar die niet voor de klas kan staan
en voor zijn leven vrezen moet, heeft recht
om vrij te spreken. Vrij, dus níet geknecht
door moslims die gekwetst aan ’t dreigen slaan

dat deze kwestie door hen wordt beslecht
en dat dit met geweld gepaard zal gaan.
De beurt is aan politici wiens baan
het is om vóór te gaan in dit gevecht.

Maar wat valt Sigrid Kaag hier door de mand!
Ze bezigt zeer beschaafd de onmachtstaal
van hoop, maar door gemis aan harde hand

spreekt er geen leiderschap uit haar verhaal.
Macht zonder daden is niet relevant,
het roepen zonder daadkracht slechts kabaal.

John Manschot

Toelichting: reactie op tweets van Sigrid Kaag over de bedreiging van een leraar in Rotterdam.

DuoTweet SigridKaag

Tegen poëzie en de literaire wereld

Prosodie?

Ik hou van metrum, rijm en harmonie
Sonnet, retour, octaaf of een kwatrijn
Ik voer ze linea recta aan mijn brein
Maar geef me nooit verbloemde poëzie

Ik word niet goed van vage woordenprak
En kwak die onzin in de vuilnisbak.

Hanny van Alphen

Tegen dichter X

Sonnet, aan den dichter J. van S.

Zo’n dichter doet mij door gedichten braken,
want waren ’t vruchten (pats! Een metafoor!)
dan noemde ik zijn hele fruitmand goor;
natuurlijk zoet zal dit sonnet weer smaken.

Neen, dat heeft met de inhoud niets te maken,
het gaat hier louter om het rijmen: hoor
je niet hoe ik in deze regels voor
prozaïsch toonloos kwaken weet te waken?

Ben jij nu zelf één van die snode snaken
die kreet op onberijmde kreet laat slaken
zodat je werk abject is aan het oor?

Behartig dan eens ongeschreven zaken,
of schreeuw vocaal je liefdes van de daken,
maar dicht om muzeswil niet langer door.

Ditmar D. Bakker

Tegen poëzie en de literaire wereld

Festina Lente

Ik weet het
ik ben een slecht verliezer

toch was het allesbehalve een matig optreden
ik slamde mij een poetry
dat het een lieve lust was
voor de zekerheid stond mijn vriend
backstage klaar om de jury
te pijpen

de jury viel wellicht niet op mijn vriend
de jury met twee donkerharige West-Friese boys
hun ruggen naar het podium
hetzij zonder draaistoel
noem ik ze toch Nick en Simon

een Kira Wuck, teder overeind gehouden
door welig verstopte wijnrekken
en de lieve Sven
die vast heel moe was
en daarom steeds
in coma sukkelde

ik slamde mij een poetry
dat het een lieve lust was
voor de zekerheid
stond ík dan maar backstage
klaar voor de jury

bleek Sven net door zijn vijfde Westmalle
Dubbel bevredigd
Nick en Simon
vonden mij te oud
en de pik van Kira
kon ik zo snel niet vinden

ondertussen
slamde ik me een poetry
dat het een lieve lust was
ik ging door naar
de tweede ronde

deed de jury zich in de finale
een mimende toneelspeler cadeau
kon ze eindelijk
vier minuten
ongestoord
doorslempen

slempte ze zich een poetry
dat het een lieve lust was

Wieke Hart

Tegen politieke en maatschappelijke toestanden

Schokkend

Een crime wat er gebeurt in Groningen!
De bevingsschade woekert aan tot schande
die inwoners terecht doet knarsetanden:
hoe leef je in gestutte woningen?

Ik vrees dat Henkie Kamp pas wakker wordt
wanneer héél Groningen is ingestort!

Inge Boulonois

Tegen politieke en maatschappelijke toestanden

Echo’s van Hamelen – of: een olijke fabel

Alles heeft een echo, alles – althans daar begint het
allemaal mee vandaag, deze degelijke fabel. Olijk

nietwaar? Nog lijkt er niets aan de hand daar
in dat verre land der lemmingen. Niemand die ergens

iets van zegt, dus de lemmingen verlustigen zich rustig
in de zon – biologisch allang weerlegd natuurlijk,

maar het klinkt verdomde lekker zo, die lanterfantende
lemmingen. Daar komt vanuit het blote niets

een lawaaipapegaai aangevlogen: type grote snavel,
kop met kuif (niet kaal – RvG), keurig in de veren.

Lemming – lemming, zegt hij en strijkt neer,
lemming – lemming, zegt hij weer. Hij heeft het maar

van horen zeggen, en doet conform zijn eigen ik
niets anders dan pro forma reproduceren van het laatste

bijgeleerde. En de lemmingen voelen zich lekker
aangesproken, roepen: meer – meer. Niet eerder was er

zo’n vogel die zoiets zo doeltreffend zei. Dus met
iedere lemming – lemming, komt er weer een lemming

bij. Lemma’s lemmingen drommen rondom de papegaai.
Eenparig, eendrachtig, eenvormig, eender, zoals

lemming en lemming eender zijn, en eendere genen eender.
Lawaaipapegaai, probeert er nog een die anders is;

een verspreking wellicht, of haperende lettergrepen.
Hij wordt terechtgewezen door de menigte, tot in het ravijn.

Lemming – lemming, klinkt het nog n-a-a-a-a. Het loopt uit
de hand. Hier helpt geen Fleming meer, geen Vlaming zelfs,

nochtans beterder (sic!) in taal. Er is geen woord hoger honing bij,
eerder kakofonieën langs de laagwei – gekloonde metaforen.

De lemmingen lemmen door als in een larmoyant koor,
terwijl de lawaaipapegaai lemmert tot het lemieren

van de dag. Dan is ook het woordenboek op. En op
vliegt de lawaaipapegaai en laat een mentale oplawaai

waaien over het leger nu compleet verweesde lemmingen.
Lemming, prevelt een lemming nog wat hees. En zet zich

enigszins bedremmeld in beweging. Een zelfgenererend
procédé, een processie zonder weerga, zodat de ene na

de andere lemming meebeweegt. Zij stamelen in eendere
stemming: lemming – lemming, en gaan hun voorganger na.

Rond het ravijn klinken de klanken nog verfijnder, daar
beneden horen zij talloze engelen lemming – lemming zingen.

De lemmingen dremmen door tot over de rand, verdrinken in
de opgeroepen deining van de zee, verminderen zienderogen.

En de lawaaipapegaai? Die doet niet meer mee, is allang
weer opgetogen van een volgend woord. Mensenkinderen!

Ruben van Gogh

Toelichting:
Gedicht uit Klein Oera Linda (Contact, 2006). Ruben van Gogh schreef het vóór 2003. Een tamelijk profetisch gedicht over de opkomst van het nieuwe populisme.