Tegen God en goddelozen

Rome

Rome roept de protestanten,
samen zijn we zeker, sterk.
Ja, schaart u van alle kanten
bij de roomse moederkerk

Protestanten zijn restanten,
niet geschikt voor ‘t echte werk.
Wij, wij weten echt van wanten,
waar ik bij hen niets van merk.

Beste Rome luister even,
’t zal toch niet zo makkelijk gaan.
Gehoor aan die oproep geven?

Zo gezegd, maar niet gedaan.
Waar halen we zoveel gedreven
pedo-dominees vandaan?

Jan M. Hazenberg

 
Toelichting: geschreven naar aanleiding van o.a. uitspraken van kardinaal Van Eijk.
Tegen persoon X of Y

De smousgedichten van Kloos

Schimpdicht (1-11-1893)

O absoluut afschuwlijk applen-joodje,
Neen Jood niet, smous, die smerig dorst aanranden
Mijn dichter-zijn, dat gíj met smeer’ge handen,
Smerig van wanverbruikte verf in ‘t slootje

Woudt gooien van uw eigen zwak aan banden
Gelegd bestaan, neen aan een walglijk strootje
Van blufferige kleinheid, machtloos zoodje
Van vuil begeren, dat nu haast gaat stranden

Op ‘s werelds steenrotsharde kust, die eindlijk
Zal walgen van dit stadsaangolvend zeewier
En zal met kalmen golfslag heel dat grijpend

Ontuig versmijte’ in zee terug, dat pijnlijk
Het angstig voelt, boven zich voelt de meeuwzwier
Der mensheid in zichzelf doende rijpend.

Schimpdicht (11-11-1893)

Voor Willem Witsen,
aan sommige half-serieuze artiesten

O vuigjes samenknoeiend Jodentroepetje,
Gij, die de afschuw van het Christen zijnd
Echt Christen-zijnd in eeuwigheid waar zijnd,
In-vromelijk, Goddienend needrig stoepetje,

Niet tot God zelf die is volmaakt omheind
Door zichzelf Al-hoog-heerlijk, die elk roepetje
Van mensjes hoort, maar, als God, weet wat schijnt
Waar zijnd, maar niets is als een nietlijk poepetje

Van mensjes klein soms bijgenaamd artiestjes
Maar geen artiest zijnd bij Gods een’ge gratie,
Neen, zwakke decadentjes zoals Ietje is,

Wat Ietje is? Niet, want Ietje is niets, slechts statie
Van aller-allerafschuwelijkste ostentatie
Van aller-artistiekerige nietsjes.


Schimpdicht (22-11-1893)

O smousje met uw onanistensnuit,
Dat laat suceeren u door kleine meisjes,
Die ge opgegrabbeld van den Dam, als buit,
Ontbiedt op vuil-mysterieuze wijsjes,

Gij moest een peren-kerel zijn, die lijsjes
Ophopend winst loopt langs de straat en kruit
Zijn zware wagen voort en voort en wijsjes
Rondkijkt of iemand voor zijn waar een duit

Of zes wil geven. Man, o man, neen man niet
Een half verdraaid, zich in zich zelf verkniezend
Usurpatoortje, in schijn nog slechts, verliezend

Uw eigen leven gij wanhopig knibblend
Met ’s werelds grootheid in u zelf steeds kibblend
Gij woudt artiest zijn, zwakling maar dat kan niet

Willem Kloos
 
Toelichting: in 1893/1894 schrijft Kloos een groot aantal hekelsonnetten tegen vrijwel iedereen die hij kent. Daarbij maken we ook kennis met de anti-semitische kant van Kloos. Deze sonnetten zijn gericht tegen de kring rond schilder Isaac Israels en/of de schrijver en schilder Bernard Canter. Kort erna belandde Kloos in een psychiatrische inrichting. 
Tegen God en goddelozen

Niet te harden

Het is voor Allah niet te harden
als hij geen vlees meer krijgt te eten
dus schiet maar met een schoon geweten
een bus vol kinderen aan flarden
Het vlees hoeft niet halal te zijn
want ook een smerig homozwijn
en de onreine christenhonden
zijn door Allah al verslonden

We sidderen voor extremisten
die de koran interpreteren
als handboek voor het liquideren
van elke heiden, jood of christen.
Maar stel, die Allah vreet ons op
de westerse beschaving stopt
wat blijft er over op de aarde
dan moordenaars met zwarte baarden?

Dan is het uit met grappen maken
dan is het uit met musiceren
dan valt er niets te tolereren
en schreeuwt de imam van de daken
Dan zijn ze nog de enigen
om mensen dood te stenigen
die ze op overspel betrappen
of clandestien een biertje tappen

Dit is de boodschap aan die slachters:
Jullie terreur is overbodig|
Allah heeft geen bescherming nodig
van wrede killers en verkrachters

Piet Bogaards

Tegen de liefde en haar medeplichtigen

Bestuurlijke zinnen

“Sexual arousal is familiar, personal, very human, and utterly
commonplace. Even so, we all systematically underpredict the 
degree to which arousal completely negates our superego, 
and the way emotions can take control of our behavior” 
– Dan Ariely

‘Dat ‘t nu eindelijk mag geschieden,’ dichtte Kees, de wethouder
met sociale zaken in zijn portefeuille, voor Does, lid van de raad
van commissarissen van de sociale werkvoorziening. Gemankeerde
lijven behoorden hun beider carrière toe. Als zijn strak verheven lid
verdween een van zijn vingers tussen vochtige lippen.

Zo zompig

een gladde gleuf verlangde hij zich al sinds z’n pukkelige puberjaren.
Nu ’n kalende man begeerde hij nog driftiger het zuigende zinnebeeld
binnen bereik om schokkend in te stoten. Davids wellustige psalmen
golfden al weer uit z’n lendenen in de gedroomde schoot van zíjn
toezichthouder. Hunkerende vochtigheid dichtte hij haar toe, maar
woorden bereikten zijn gedicht voor haar al maar niet.

De vrouw

met wie hij bed en kinderen deelde had nooit met zo’n nat verlangen
op hem liggen wachten. Zijn eigen lippen kwijlden nu de hartstocht
in haar, zijn Does, terwijl zij hem om haar vinger wond met ’n glimlach
die verleiding loog en met een teder dralende hand op z’n arm
tijdens een kort beraad. Haar bekkenbodem was gebarsten. Kezen
kwam er sowieso niet meer van, zeker niet met deze portefeuillehouder
(zijn vissenogen, huh!), maar ‘t bestuursventje was zo bruikbaar.

Haar lippen

verfde zij met ‘t  speeksel van haar tong, zij trilde zacht haar vingers
over z’n hand, look haar ogen verlegen en wist de schacht van ‘r Kees
zondezwaar bij het lezen van zijn leidraad voor het leven: de Bijbelse
psalmen. Hij leegde zich en vulde schromelijk sjorrend en zacht
grommend de begeerlijke leegte van zijn echt. Lust dichtte een regel
om mee te openen: ‘Dat ’t nu eindelijk mag geschieden.’

Gesloten, droog

bleven z’n vrouwen: moeders sliep en van zijn dartele Does was weer
de heup uit de kom geschoten. Kees koesterde jachtig ’t gulzig zinderen
voor zijn teefje. Begerig tekende hij het besluit van de raad, dat mocht
’n flinke duit kosten: de werkvoorziening is iedere cent waard. Hij
schoof z’n kleverig gerei uit ‘t zicht. Zondige zinnen zouden volgen.

Aart G. Broek

Tegen persoon X of Y

Odorant (epigram IV-4)

De lucht van drooggevallen slibmoerassen,
van rotte vis in bekkens bij de zee,
van Tiburs walgelijke zwavelgassen,
van geile bokken tussen bronstig vee,
van zweetvoeten die komen aangestrompeld,
van veteranenschoeisel dat niet past,
van purperstof die tweemaal is gedompeld,
van ’t open keelgat van een jood die vast,
van muffe schimmel en verwelkte bloesem,
van mesthoop, vossenhol of addernest,
van ranse smeersels uit Sabijnse droesem,
van olielampen walmend als de pest:
al deze lucht, Bassa, ruikt zwak en flauw
in vergelijking met de lucht van jou!

Martialis

vertaling Frans van Dooren

Tegen landen, streken en hun bewoners

Wraak voor bekeuring in Utrecht

arm Utrecht, grauwe stad beneden middelmaat
waar een van God verlaten toren staat

een tergend, stervend centrum, bijna doodverklaard
de duivel loopt er traag een vloekend rondje om de kerk
je blinde schepper kreeg zijn loon op stinkend Galgenwaard

je bent de zweer en bochel van de Heuvelrug
vervuild museum van het lijden van de mensen
vol trieste stumpers die hun tranendal verwensen
zo onbeholpen, moedeloos en stug

een roestig knelpunt voor verdwaalde sleetse treinen
de reiziger blijft angstig, doch verstandig, steeds aan boord
hij wil beslist niet in jouw stadswoestijn verdwijnen
bevreesd voor enge ziektes en voor moord
die dreigen in de aardse hel van Catharijne

Daan de Ligt

Toelichting: dit gedicht is een Domsonnet, een versvorm bedacht door Nanne Nauta. De Domtoren is 112 meter hoog, verdeeld in 5 meter windvaan, 13 meter spits, 26 meter achtkant, 29 meter vierkant en 39 meter vierkant. Dit zie je terug in: 5 woorden in de titel, 13 woorden in 2 regels, 26 woorden in 3 regels, 29 woorden in 4 regels en 39 woorden in 5 regels. 

Tegen persoon X of Y

De Grote Blonde Leider

1.

Jij, Baardaap en jij, Kopvodsnol
het is hier voller nog dan vol
kruip terug naar je Sahara-hol

less is more en meer is minder
minder jij geeft minder hinder
ga dus terug jij naar daarginder

leer van ons, fijner besnaarden:
wij zijn blind voor jullie waarden –

deze zeer beschaafde natie
wil met jullie geen relatie
wij zijn ziek van integratie
minder willen w’ en niet meer
en ALS je blijft: assimileer!

Ik lust jullie gekookt en rauw
dus rot maar op en doe dat gauw

De Heilstaat zal pas dàn ontstaan
als men hier vrij en fier kan gaan
langs hoofddoek-loze Maliebaan

Neerlands bloed bruist mij door d’aad’ren
dromend zie’k de zege naad’ren
hij maakt me rijk, victoria,
ik waan mij reeds in Panama –

waar ‘k welverdiend mijn zakken vul
als ieder juicht voor deze knul:
hun Grote Blonde Leider!

2.

tezz mattie Blondie-permanent
denk jij dat je een kerel bent
jij shibber-shitte braka-vent?

duh – meer tatta’s, ja DAT is fijn
zeg slap-geswaffeld saggerijn:
als’k weg ging zou jij nergens zijn!

want, grote-blaaskaak-blanda-mond:
bij wie zoek jij dan nog je stront?
de stroggel strooi je in het rond
zo geel je haar, zo kort je lont!

toetoemoel nou je grote smoel
als je begrijpt wat ik bedoel
je wordt nooit spang, je wordt nooit cool

jouw doekoe, praatjes en blondeer
brengen je heus geen chickies meer
space verder in je skrale taal:
het is en blijft een ziek verhaal.


Lied van de Loo

Tegen een bepaald slag mensen

Beursgenoteerd flagellantisme

Eerst stonden we in het rood bij God.
Nu staan we in het rood bij de bankiers.
Hoe dan ook: het bloed vloeit
terwijl ik toch onschuldig ter wereld kwam.

Ik zou ze graag een corrigerende tik verkopen
maar om aan het marktdenken te ontkomen
mogen ze die knal ook gratis incasseren.

Zelfs de poëzie is van het klatergoud doordrenkt
devaluerend en gekrenkt (schuilend in het peloton)
denkend in termen van gilde. Alsof wij vakbroeders zijn.

Ik heet dit maar de jongste dag en klap het kasboek dicht.

Sla zacht. Sla ze zacht.

 Reiner de Rooie

Tegen een bepaald slag mensen

Hekeldicht op een hekelaar

Dat woord alleen al: hekelaar.
Het steekt net als een mene tekel.
Aan niets heb ik zo’n pokkenhekel
dan aan een gisper, zeveraar.

Hij teert slechts op wat anderen doen.
Die fielterige parasiet
is erger dan een persmuskiet:
zijn levensgal kent geen fatsoen.

Geboren als een aterling
werd hij een volbloed querulant.
Zijn ongenuanceerd verstand
wil enkel zelfbevrediging

waardoor alleen hijzelf geniet.
Zo blijft hij groot, die zielenpiet –

Inge Boulonois

Tegen politieke en maatschappelijke toestanden

Een hekeldichtje van Erdogan

Recep Erdogan, de president van Turkije, neemt poëzie nogal serieus, zoals blijkt uit zijn inspanningen om de Duitse komiek Böhmermann vanwege een hekeldichtje achter de tralies te krijgen. Misschien speelt daarbij een rol dat Erdogan in 1999 zelf vier maanden in de gevangenis heeft gezeten (hij was veroordeeld tot tien maanden) vanwege een gedichtje dat hij had voorgedragen bij een toespraak. Het ging om een nationalistisch gedicht uit 1912 van de Turkse dichter Ziya Gökalp. Erdogan zou hiermee hebben opgeroepen tot haat op basis van religieuze verschillen – lees “jihad”. Als bewijslast werd aangevoerd dat Erdogan het bekende gedicht zelf had aangepast om het nog agressiever te maken. Een hekeldicht? Het roept in elk geval op tot wraak op de vijanden van het geloof. Het oorspronkelijk gedicht luidt, slordig vertaald, als volgt:

Gebed van de soldaat

Geweer in de hand, geloof in het hart
heb ik twee verlangens: geloof en vaderland.
Het leger is mijn thuis, de Sultan mijn leider,
Sta de Sultan bij, o heer!
Geef hem een lang leven, o heer!

De heilige oorlog is ons pad, martelaarschap aan het eind,
Het geloof vraagt om waarheid en dienstbaarheid,
Het land is onze moeder, de natie is onze vader ,
Maak het land welvarend, o heer!
Verhef de natie, o heer!

Mijn banier is van God de Ene, mijn vlag de halve maan,
De eerste groen, de tweede rood,
Neem pijnlijk wraak op de vijanden van Islam,
Laat de Islam gedijen, o heer!
Vernietig haar vijanden, o heer!

Veel dappere helden op het strijdveld
werden martelaars voor geloof en vaderland,
Laat de haard roken, laat de hoop opflakkeren,
Laat de martelaar niet treuren, o heer!
Laat zijn einde niet krachteloos zijn, o heer!

De commandanten zijn krachtige vaders,
De sergeanten en korporaals onze broeders,
Onze wetten georganiseerd en gerespecteerd.
Laat het leger volmaakt zijn, o heer!
Laat het banier overwinnen, o heer!

Erdogan haalde de laatste strofe eruit en maakte ervan:

De minaretten zijn onze bajonetten, de koepels onze helmen,
de moskeeën onze kazernes, de gelovigen soldaten.
Het heilige leger beschermt mijn geloof. 
God is groot, God is groot.

Wie het origineel leest, en de aanpassing van Erdogan, moet constateren dat het gedicht van zichzelf al jihadistisch genoeg was, en dat Erdogan de sterkste beelden van het gedicht zelf heeft toegevoegd. In Nederland zouden we het misschien niet goedkeuren dat er zo met een klassieker werd omgesprongen, maar we zouden het vrij absurd vinden om iemand voor zoiets 4 maanden cel op te leggen.

Toen Erdogan de bak in verdween, hebben vrienden van hem aangekondigd dat hij in de gevangenis een bundel gedichten zou gaan schrijven. De bundel is niet verschenen, maar misschien kunnen we nog iets tegemoet zien. In elk geval past Erdogan naadloos in de traditie van dichtende dictators: Nero, Dzjengis Khan, Napoleon, Stalin, Mao Tse Tung, Hitler, Mussolini, Fidel Castro, Pol Pot, Ceausescu, Kim Il Sung, Ayatolla Khomeini, Radovan Karadzic en Osama Bin Laden schreven allemaal gedichten, sommige van hen niet onverdienstelijk. Jammer genoeg bleek hun talent tot moord en onderdrukking uiteindelijk groter.

AdR