Tegen politieke en maatschappelijke toestanden

Twee gepolariseerde sonnetten

Links

de Grachtengordel is een ietwat zure biotoop
bevolkt door ‘kameraden’ die met stelligheid beweren
dat zij niet de pecunia, doch waardigheid begeren
men noemt ze gut- of linkschmensch, ze zijn anti-xenofoob

principes gaan er nimmer (nimmer!) in de uitverkoop
ze prediken hun mores die eenieder zal vereren
en lukt het niet een zondaar tot de waarheid te bekeren
dan volgt een kanonnade op het rode klankbord ‘Joop’

een vijand is een Nazi, een proleet of misantroop
met zulke lieden gaat men uiteraard niet discussiëren
gedachtegoed van rechts valt sowieso niet te verteren
geen denken aan, hun gal krijgt dan spontaan de vrije loop

gelukkig zijn er grachten die de linkschmensch isoleren
de bruggen kunnen open, godzijdank,  er is nog hoop

Rechts

een rechtse rakker zet zijn eigen moeder nog te koop
hij steigert bij het horen van het scheldwoord ‘nivelleren’
eerst graaien en vervolgens haast wanstaltig potverteren
men komt hem zelden tegen in de rol van filantroop

de linkse hobby’s brengen deze natie naar de sloop
het werkschuw tuig dat weigert om ‘normaal’ te functioneren
moet men met harde hand eens een fatsoenlijk lesje leren
het echte leven is geen uiterst vage VARA-soap

het socialisme moet verkassen naar de vuilnishoop
men zal de goede oppergod van rendement fêteren
wie nadenkt zal de linkse kerk vervloeken of negeren
de parasiet die onze samenleving binnenkroop

hij speculeert, dus sta mij tevens toe te speculeren
de koersen kunnen dalen, godzijdank, er is nog hoop

Daan de Ligt

Tegen landen, streken en hun bewoners

Op de tweedracht der Christen-prinsen

De Christen-prinsen zitten vast
Malkander in ’t haar;
Gans Christenrijk vervalt in last,
En ’t uiterste gevaar,
Als ’t schip, dat met gekerfde mast
Fluks schipbreuk lijden zal,
En drijft naar lager wal.

De felle Turk, die Christus kruist,
Ziet ons krakelen aan;
D’ erfvijand lacht nu in zijn vuist,
En hoopt den klauw te slaan,
Van bloed geverfd, van stof begruisd,
In ’t hart van ’t blind gevecht,
Dat hij ’t geschil beslecht.

Zo ’t hem gelukken mag naar wens,
Met zijnen woesten hoop,
Dat hij ’s geloofs verzwakte grens
Op ’t ongezienste sloop’,
En velle en vill’ zo menig mens;
Help God! wat zal ’t een dag
Van rouw zijn en beklag!

Gelijk een ingeborsten stroom,
Zal ’t ingelaten heir
Verdrinken al den Duitschen boôm,
En bruisen als een meer,
En spoelen den bebloeden toom
Te Keulen in den Rijn,
Die zal zijn wedde zijn.

Zelfs d’ andere wereld, daar men met
Den hoofde nederwaart,
De voeten tegens d’ onze zet,
Zal horen, al vervaard,
Hoe wij, door ’t zwaard van Mahomet,
Gevallen zijn, ten spot
Der vijanden van God.

Dan voelt men, hoe men heeft gefaald,
En uit den burgertwist
En brand verdoemden roof gehaald,
En wolven opgehitst
Naar Kristus’ schaapskooi: dan betaalt
Men zelf zijn eigen roe,
En schreit en zucht zich moe.

O Jezus, keer dit voorspook af,
Verdrijf die duistre wolk;
Herplant veeleer op ’t Heilig Graf,
Door uw gelovig volk,
Den Turken tot gerechte straf,
De standaard van uw naam,
Opdat zich d’ afgrond schaam’.

Opdat die bloedhond, ieders vloek,
Met ingetrokken staart,
Gelijk een rekel Mekka zoek’,
En aan zijn eigen haard,
In enen onverlichten hoek,
Zich uitstrek’ naar zijn lust,
En late uw rijk in rust!

Joost van den Vondel (1587-1679)

Toelichting: de vijandigheden tussen christenen en moslims in Europa waren in de 17e eeuw groter dan nu. In de 17e eeuw drong het grote Turkse rijk westwaarts en noordwaarts op tot Oostenrijk. Vondel was erg bang voor de Turken en schreef meerdere gedichten gericht tegen hun opmars.

Tegen de liefde en haar medeplichtigen

Lenteliefde

vanochtend liep Hond opeens
met een dooie eend
dood?
glanzende oogjes…

kom es hierrrr
leg es neeeeeerrrrrrrrr
en flapperend stoof het beest waterwaarts
net te snel voor Hond die er alweer
achteraan vloog

in het water een woerd
zwom naar haar toe

wat een trouw
zijn gewonde vrouw
zwom half onder water…

achteloos besteeg hij haar.

 Lied van de Loo

Tegen persoon X of Y

Toverpotje

Heil wachttoren van het noorden, hoeder van lucht,
spaar de spinragjes op haar heksenwratjes
daar.

Heil wachttoren van het oosten, hoeder van water,
laat haar snel wat even laf gesmaakte kruidenbetovertjes koken
dan hoe ze daar ruikt.

Heil wachttoren van het zuiden, hoeder van vuur,
bevuil haar heksenkruisje met niets anders dan tovenaarstafjenijd
daar.

Heil wachttoren van het westen, hoeder van aarde,
geef me uw macht om haar te vegen met haar nieuwe, ruwe bezem
daar.

Driewerf.

Benne van der Velde

Tegen persoon X of Y

Penibele vraag

Dat jij je armen en je borst
en je onderlijf laat epileren,
waarbij je ’t schaamhaar rond je pik
vrijwel volledig weg laat scheren,
dat komt omdat jij -’t is bekend-
je liefje daarmee wilt charmeren.
Maar Labiénus, heel concreet:
voor wie scheer je eigenlijk je reet?

Marcus Valerius Martialis

Uit: Martialis, Romeinse epigrammen, Querido, 1996,
vertaald en ingeleid door Frans van Dooren.

Origineel:
quod pectus, quod crura tibi, quod bracchia vellis,
quod cincta est brevibus mentula tonsa pilis,
hoc praestas, Labiene, tuae – quis nescit? – amicae.
cui praestas, culum quod, Labiene, pilas?

 

Tegen persoon X of Y

Aan de moordenaar van Filippo Raciti

In den beginne was er oorlog, daarna
kwam het voetbal, een abstractie, een spel,
gespeeld door dure afgevaardigden
We ontwikkelden ons tot casinopubliek

starend naar het balletje. Maar voor sommigen
is het stadion slechts stadium, hun arena
ligt buiten het veld, de omgekeerde wereld
voor hun omgekeerde koppen

zijn zij nou zo´n kuddedier
of ben ik nou zo´n dolle stier?
Moordenaar van Filippo Raciti

je begreep niks van voetbal, begreep niks
van het leven, en het leven niks van jou
trek je conclusie, rund

Hanz Mirck

Tegen alles en nog wat

Tegen de eenzame uitvaart

Ik geef je een geweldig vroeger
om zelf extra te kunnen bestaan.

Hoe lang voor ook de goedkope kist en het kraken
van het handjevol stoelen zullen zijn weggegrist?

Wie je kenden, zoenden en vervloekten,
zeg ze: koop mijn bundel.
Ik was zo met hun oude vriend begaan.

Maarten Das

Tegen dichter X

Valse noot

voor Daniël Dee

Eén februari tweeduizend zeven,
gepland als de start van de Valse Noot.
De druk op de vier redacteuren was groot:
een weekje te voren, dan zouden ze even

bijeenkomen, voor een soort eerste selectie
en afstemming over wat goed was en fout.
Want hekel- en schimpdichten is al een oud
en beproefd procédé, en dat vraagt om reflectie.

Om twee uur op zaterdag stonden ze klaar:
Benne en Oswald met pen en papieren,
De Roode met crackertjes, koekjes, en bieren,
het huis aan de kant; het moment was daar!

Maar hoe men ook plant, de waarheid is hard:
dichters zijn vals en vaak niet te vertrouwen
ze zuipen zich klem en doen Dingen met vrouwen;
dus de Valse Noot kreeg een valse start.

Want Dee dee nie mee! Hij was niet te bereiken,
liet niets van zich horen. Zelfs niet per mail.
Een kater, een druiper, een cel, een bordeel?
Zat hij met schulden, problemen of lijken?

Jij drankorgel, feestvierder, liet je Gods water
weer al te gul vloeien, al over Gods akker?
Stond er een naald in je arm, toen je wakker
werd zondag, of maandag, of dinsdag, nog later?

Jij dagdief, jij lijntrekker, leegloper, dwaallicht,
jij slampamper, straatslijper, boemelaar, losbol,
jij dichter, maleier, jij hosselaar, flapdrol,
jij drukker, je krijgt ‘m: ons allereerste schimpdicht.

Je collega’s

Door Alexis de Roode