In een statig gebouw aan de singel
zit een geheime kamer.
De kamer is zo geheim dat alleen ik de sleutel heb.
Aan tafel zit een dichteres. Het is de dichteres die
gedichten schrijft over haar navel,
waarin altijd wel een zee aanspoelt. De afstand
tot de ander meetbaar is en ook weer niet.
Op zondag wil ze mosgroen voor me zingen.
Haar handen zitten op haar rug, haar lippen
heb ik afgeplakt. Voor haar ligt een vel papier
dat ze niet kan vullen.
Anne Broeksma