Tegen klein leed

Dappermarkt

De markt is voor tevredenen en legen.
En dan, wat is een markt nog in dit land?
Een groentekraam ter grootte van een krant,
een viskar met wat vlaggetjes ertegen.

Geef mij zo’n gangpad, breed als ’s Heren wegen
met rijkgevulde schappen langs de kant,
de winkelwagens vol tot aan de rand,
de weekaanbieding die ons doet bewegen.

Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
De gevel houdt zijn wonderen verborgen,
de rijkdom van deez’ aard bijeen geharkt.

Dit heb ik bij mijzelve overdacht,
verregend op een miezerige morgen,
domweg aan ’t schuilen in de supermarkt.

Niels Blomberg

Tegen politieke en maatschappelijke toestanden

van het spiegeltje en de kraaltjes

mi gudu knipt de kousenband en klakt
met haar zachtroze tong: bakra
jij moet werken!
mi toli strekt zich loom in de nazon
ik temper de verwachting en sommeer:
eerst kanen kreng!

we hadden ze mooi tuk daar in die negorij
tot ome Sam kwam en zei: zo werkt dat niet
in mijn van God gegeven heerschappij
staat het de slaaf vrij
zijn eigen ketenen te fabriceren
en met een trots gebaar
rondom de eigen nek te deponeren
in een vernuftig spel van vraag
en aanbod en van flessentrekkerij…
de opbrengst is dan uiteraard voor mij

mi gudu kijkt mij aan en zwijgt
als een berg die niet naar Mohammed gaat komen
mi toli trekt zich terug in larmoyante dromen
ik veeg wat kruimels van het kleed
en jas de piepers en ik zweet

Reinier de Rooie

Toelichting (van de redactie): 
Een wat complexer hekeldicht waarin het neokolonialisme wordt gehekeld, evenals de ik-persoon.
mi gudu – mijn schatje
bakra – blanke, hollander
mi toli – mijn leuter

Tegen persoon X of Y

De Trompettist

Het brein, aangevreten door koperpoetsdampen,
de bilnaad, die diepgaande poetsbeurt verlangt,
de voetwrat, geplet door ’t tegenmaats stampen,
de buikplooi, waaronder het lid zich verhangt.

De piepende adem, onritmisch en chronisch,
het oog, dof en droevig en donker omwald,
de aars, in een wurggreep van aambeikolonies,
de lever, gezwollen, voor immer vergald.

De lip uitgelebberd, de mond stuk van’t lurken,
de poffers en puisten, ’t onsmakelijk snurken,
het tanend I.Q. dat niet eens wordt gemist.

Het harige neusgat, met slijmgroene pegel,
de stank, ondersteund door een alcoholkegel,
ziedaar, goede luisteraar, de trompettist.

Aaike Jordans

Tegen politieke en maatschappelijke toestanden

Clas

Kijk, ze schrijven op de plee:
Dit land gaat naar de snijk
helemaal van mooi Meestrich
tot klein Broek op Langedijk
en het goelpt in het Ommeland
waar gas de hersens wast
want niemand heeft het zo goed
als Rutte en zijn clas

Nu zie ik een reiger klijgen
door een leegstaand kantoor
en de sterren boven het torentje
skalen als een zwijgend koor.
Hoor, de lekkerkekke meiden
gnoepen de pin van zijn pas
want niemand heeft het zo goed
als Rutte en zijn clas

Zie de knakknoken in de moestuin,
verzorgingshuizen bonker sluiten,
Hoor het schoempen van balansen
als bankiers de boel opbuiten –
de vrinden damen samen rond de hoop
van de doever die schijt terzelfder tas,
want niemand heeft het zo goed
als Rutte en zijn clas

Er staat een vrouw kaar op de hoek
met een vlage jongeman
die zich hompert als een pooier
met een chickie aan zijn hand –
er roeken homies op het pleintje
maar het is koud dissen zonder jas
want niemand heeft het zo goed
als Rutte en zijn clas

Nu zit ik hier te halpen
en aas ik liefst mijn deel,
maar goede wil hompt politieke bil:
iemand vindt het goer te veel
en daarom drang ik dus vandaag
de galle bodem uit mijn glas
want niemand heeft het zo goed
als Rutte en zijn clas

Hans Kloos

uit de bloemlezing Als een zwerfkei, met 80 gedichten van dichters die zich hebben laten inspireren door het werk van Bob Dylan (september 2015)

Tegen klein leed

Jaarbeurspijn

Er groeit iets op het Jaarbeursplein,
en ik hoop dat het iets groens zal zijn,

want nu oogt het ledig, woest, desolaat
stenen staan op en licht breekt de straat

en machines breken de Leeuwensteyn af
een mooie naam – voor een gebouw als een graf,

een zerk van beton, een zielloos object
gemaakt door een copy paste architect.

De eerste Jaarbeurs begon ooit zo fraai
in 1917, bij oorlogslawaai,

in de oude Fruithal en Korenbeurs,
de vapeurs, primeurs, seigneurs, claqueurs!

Twee gebouwen als taarten in laagjes, maar sterk,
met koepels, pilaren en siermetselwerk,

de ramen in bogen en lijstjes verschanst,
als ogen met wenkbrauw en wimpers omkranst,

die zinnelijke blik, ze verdween tot mijn spijt
in de vaart der volk’ren en eisen der tijd,

vervangen door panden als vleesloos bot,
de metselaars door prefab, het leven beknot,

en tegen 2000, na een eeuw ongeveer,
was het Jaarbeursplein nog weinig meer

dan de lelijkste bushalte van de stad,
een asfaltplak die vol oliesmeer zat.

Maar hoera! Weg is dat Leeuwen-karkas.
op het plein verschijnen straks bomen en gras,

met flaneurs die picknicken, fris, gezond,
hoe heerlijk nietwaar, al dat groen op de grond,

ik mag toch die fraaie maquettes geloven?
Maar wacht even, richt ik de blik wat naar boven

waar ik hoop dat het levend en groen zal zijn,
dan zie ik een soort industrieterrein,

en waar de Leeuwesteyn verdwenen is,
daar dreigt een perverse herrijzenis.

Men besloot dat 8-hoog monster te pletten
om een 18-hoog monster terug te zetten…

Een zwarte parkeergarage, naam: WTC.
Leeuwesteyn had ten minste zijn naam nog mee.

In een diepzwarte schaduw gaat straks teloor
de Taj Mahal van ons stadskantoor.

En was dat nu alles, maar nee, aanschouw
het asgrauw Jaarbeurspleingebouw,

meer van hetzelfde, meer copy paste,
meer van ontwerpbureau Eindegeest,

Waar zijn de daktuinen en groene gevels?
Waar in de hoogte zweven levensnevels,

waar is de stadslandbouw en menselijke maat?
Waarschijnlijk van binnen? Ik wil het op straat!

Urban farming en gardening, een eetbare stad,
bij “Healthy Urban Living” verwacht je wat.

Maak het plein a.u.b. tot modern paradijs
als de Jaarbeurs zijn eerste eeuw opeist.

Geen bouwput maar wensbron, een groeidiamant,
een klein groen hart voor Nederland.
Alexis de Roode

wtc
Het nieuwe WTC van Utrecht, zoals gepland, pal voor het huidige Stadskantoor.
Tegen poëzie en de literaire wereld

En durft gij mij

En durft gij mij van dichten spreken,
die nimmer zijt in staat
twee reken
te rijmen dat het gaat!

Het dichten is van God gegeven,
maar niet aan elk ende een
in ’t leven;
de kunste is niet gemeen.

Laat bloeien al die roos mag wezen,
spruit helder, zijt gij bron;
maar dezen
die ton zijn blijven ton!

De miere en zal geen peerd heur wensen,
de krieke geen radijs;
de mensen
alleen zijn niet zo wijs.

Zo, elk ende een het zijne! Soldaten
het buskruit, zo ’t behoort,
gelaten,
en Dichteren het woord!

Guido Gezelle